Op de hoogte jrg 21, 1924 [volgno 8] 01-07-1924 (schatting)
DE SCHILDERIJEN VAN ST. MAARTENSDIJK.
De schilderijen van St. Maartensdijk, danken hun huidige bekendheid niet in de eerste plaats aan de kunst, welke hun het aanzijn gaf, noch aan de doorluchtige personagiën, die ze voorstellen, maar aan een ten opzichte van de wezenlijke dingen des levens meer bijkomstige omstandigheid, dat de raadsleden van dit goede stadje, meer tuk op geld dan op roem, zooals zoovele raadslieden, vonden dat ze nu lang genoeg de eer en waardigheid van de naar den braven heilige van Tours genoemde plaats hadden opgehouden en dat het nu tijd werd dat de gemeente er ook eens op andere wijze van profiteerde.
En zoo besloot men de roem om te zetten in iets van meer direct tastbare substantie. Vier eeuwen roem, hoeveel is dat waard. Dat hangt van vele omstandigheden af. Maar zoover kwam 't al niet. De Zeeuwsche leeuw was wakker; hij worstelde en overwon. Laten wij beginnen met hulde te brengen aan het inderdaad in dubbele beteekenis wakkere initiatief van de Monumentencommissie, aan Jhr. Quarles van Ufford, Commissaris van de Koningin in Zeeland en Burgemeester J. Polderman van St. Maartensdijk, die hier een stokje voor gestoken hebben. Dr. A. Bredius en Dr. Jan Kalf waren de schilderijen gaan zien en bevalen den heer C. B. van Bohemen voor restauratie aan, die de raadsleden alleen maar kan hebben doen schrikken door het luttele honorarium hetwelk hij voor die alleszins kundige en vaderlandslievende bemoeingen eischte.
Wij zullen deze aanvankelijk zoo weinig verkwikkelijke, ten slotte een zoo heuchelijke oplossing vindende aangelegenheid niet in alle details weer op gaan halen. De faam der oud-Hollandsche schilderkunst, naar alle windhoeken over gansch de wereld verspreid, is eindelijk dan ook doorgedrongen tot in onze eigen provinciale middens. In elk op een zolder gevonden schilderij meent men een Rembrandt of een Frans Hals te ontdekken en ieder weet de waarde daarvan naar een standaard, welke bepaald wordt door zijn eigen mentaliteit. Niemand behoeft zich zelf wijs te maken, dat een geslacht als het voorgaande, noch dat hetwelk daaraan voorafging, dat opgroeide, namelijk met de materieele slagvaardigheid, maar zeer zeker zonder de heuchelijke kunstzinnigheid van het volk in middeleeuwen en renaissance kunst anders zal taxeeren dan naar wat ze z.g. „reëel" in de wereld uitwerkt. Dezulken is kunst een luxe, een erfenis van een meer glorieus verleden, dat men zich niet meer gewassen weet, dat men niet meer volkomen begrijpt en waarmee men zich tot op zekere hoogte zelfs min of weer opgescheept voelt zitten, vooral wanneer het geld gaat kosten. Dan realiseert men zijn bezit, naar geestelijke en materieele waarde en overweegt dat de eerste misschien beter elders, de laatste beter hier genoten kon worden. En dan heeft men gewoonlijk zoo'n overdreven voorstelling van de restauratiekosten, dat het bezit soms zelfs een angstig bezit kan worden.
Hoe dit ook zij,’t is maar gelukkig dat wij een commissie voor monumentenzorg en regeerders hebben, die voelen voor kunst en de eerwaardige traditiën, welke zij kunnen vertegenwoordigen. Welk laatste, zooals wij zullen zien, hier in hooge mate het geval was. Ja, wanneer men verneemt, welke hooge personagiën zij verbeelden en welk een groote rol deze in onze geschiedenis gespeeld hebben, dan staat men toch verbaasd van de nuchterheid, welke aanvankelijk bij heel deze aangelegenheid gedomineerd heeft en dan verwondert men zich over het geringe besef vanderepresentatieve beteekenis welke zoo ‘n bezit voor een stad kan hebben. Hoeveel waarlijk groote gemeenten zouden niet schatten gelds over hebben voor cultureele adelsbrieven als deze, die zoo interessante historische perspectief openen. Want hier gaat 't niet minder dan om een zeer ongewoon historisch contact met het Huis van Oranje, om portretten van Prins Willem 1 af tot Maria Stuart toe. Figuren als die van Jacoba van Beyeren en Frank van Borselen, die de geschiedenis met een tragische glorie heeft omweven, van den Koning van Bohemen (de winterkoning) e. a.
Mr. E. J. Thomassen a Thuessink van der Hoop, aan wiens historische speurzin wij de volgende bizonderheden danken, heeft de vriendelijkheid, gehad ze ons in deze voege mondeling nog nader toe te lichten.
Men vond de schilderijen op den zolder van het Raadhuis te St. Maartensdijk. Uit het feit alleen dat ze hier niet allen een plaats zouden kunnen vinden, zou men reeds de conclusie kunnen trekken dat ze oorspronkelijk in een andere omgeving hebben gehangen. En de veronderstelling ligt dan voor de hand dat ze afkomstig
Willem I, Prins van Oranje, 1533—1584. zijn van 't Hof, 't vroegere kasteel van St. Maartensdijk en tijdens de Bataafsche omwenteling in 1795 naar het Raadhuis zijn overgebracht.
Floris van Borselen was heer van St. Maartensdijk. Hij had twee kinderen,Frank, gehuwd met Jacoba van Beyeren en Eleonora. De portretten van Frank van Borselen en Jacoba zijn beiden in nog typisch middeleeuwschen stijl. Maar het zijn geen origineelen, doch 17ceeuwsche copiën. Niet zonder weemoed staart men op deze beeltenissen. Twee zielen, die, hoe ook benard, elkaar in liefde vonden en toegedaan bleven. Hun huwelijk bleef kinderloos. Eleonora huwde met Jan van Buren. Uit dit huwelijk werd een dochter, Elisabeth geboren. Deze huwde weer met Gerhard van Culemborg. Een dochter, uit dit huwelijk geboren, Aleyd, werd de gemalin van Frederik van Egmond. Hun zoon Floris, had weer een zoon Maximiliaan en deze Maximiliaan een dochter Anna, die de eerste echtgenoote van Willem I, Prins van Oranje werd. Zoo werden dus de Oranjes Heeren of Vrouwen van St. Maartensdijk.
Aan de volgende historische gegevens, welke wij aan Mr. van der Hoop danken, kan de lezer zich nader oriënteeren. Wij drukken ze hier af: „Van de kinderen van dezen Prins Willem 1 (de Vader des Vaderlands) vindt men in het Raadhuis portretten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten